Noord-Hongarije staat bekend als het hoogstgelegen deel van het land, met diverse nationale parken, bestaande uit beboste heuvel- en bergruggen, waaronder de Mátra (met de Kékes, de hoogste top van Hongarije) en de Bükk. Met name deze laatste biedt een verrassende en op diverse plaatsen nog door het massatoerisme onontdekte natuur, met watervallen (o.a. bij Szilvásvárad), druipsteengrotten (o.a. bij Aggtelek, op de grens van Hongarije en Slowakije en op de werelderfgoedlijst van UNESCO geplaatst), fraaie meren (o.a. bij Lilafüred) en zelfs een thermaalgrot (Miskolctapolca).

Een bezoek waard zijn verder zeker de historische en met wijnranken omgeven stad Eger en de beroemde wijnheuvels van Tokaj, de streek waar de beroemde zoete dessertwijnen vandaan komen.

De bezienswaardigheden zijn te veel en liggen te ver uit elkaar voor een combinatie op een dag, maar een gezamenlijk bezoek is bij een twee- of driedaagse excursie goed mogelijk, waarbij diverse alternatieven bestaan voor de accommodatie.